sitaatje
lichaamslengte

 

Lichaam: De lengte van de punt van de schouder tot de punt van het zitbeen is 38% meer dan de schofthoogte.

Toplijn: Recht tot de staartaanzet

Schofthoogte: Komen iets boven de bovenbelijning uit.

Rug: De lengte is ongeveer 65% van de schofthoogte.

Kruis: Voortzetting van de rechte ruglijn in het verlengde van de lendenen, het kruis is erg breed en lang en z'n helling is 10º lager als de rugbelijning.

Borst: Is breed, in het aangezicht lager dan de hoogte van de elleboog. (De borstdiepte komt iets onder de ellebogen). Met ribben die niet erg uitspringen. De omvang van de borstkas is 2/3 meer dan de schofthoogte. Het borstbeen is erg lang.

Staart: De aanzet in lijn met het kruis, dik bij de staartwortel en fijn aan het uiteinde.
De lengte komt overeen met 60% van de schofthoogte. De staart vormt een enkele grote boog, waarbij de punt de romp raakt tussen de heupen.
Een naast de rug vallende staartpunt is toegestaan.

Voorhand: In het geheel zit deze dicht tegen het lichaam, de benen staan recht en gelijk.

Schouders:
De lengte vertegenwoordigd 1/3 van de schofthoogte en is hellend beneden het vlak. En is 60º tot 65º in relatie tot het middenvlak van het lichaam en is bijna verticaal.

Opperarm: Langer dan de schouder, gemeten 40 tot 45% van de schofthoogte, een helling van 70º beneden de horizontale lijn. Moet goed aansluitend zijn, waarvan 2/3 aan de bovenkant tegen het lichaam, in zijn lengterichting is het bijna parallel tot het middenvlak van het lichaam.


Ellebogen:

Moeten parallel (evenwijdig) lopen tot het middenvlak.
Voorbeen: Onder het lichaam geplaatst met weinig duidelijk zichtbare spieren, botaanleg in de verhouding tot de gehele hond zwaar.

Middenvoet: In verticale lijn met het voorbeen, bewegend. Mag niet te knobbelig/benig zijn, rondom bedekt met lange fijne beharing.

Pols: Heeft dezelfde kenmerken als de handwortel en omdat zijn lengte kort is, is het verticaal.


Voorvoet: Rond, gesloten en goed gebogen tenen. Alle voetkussens moeten zwart zijn, de nagels zouden ook zwart moeten zijn of in ieder geval van een donkere kleur zijn.


Achterhand:Moet in zijn geheel van een stevig beenstructuur zijn, parallel van achter gezien, verticaal vanaf zitbeen tot de grond.


Dijbeen: Zwaar gespierd, de achterkant is rond/bol. Loopt parallel met het middelste punt van het lichaam, de neergaande en de voorwaartse richting is enigszins hellend in relatie tot het verticale. De lengte is bijna 40% van de schofthoogte en de breedte is een klein beetje minder dan zijn lengte.

Scheenbeen: De groef tussen de pees en het been is nauwelijks merkbaar. Is scheefhellend beneden het horizontale vlak van 55º en het is enigszins langer dan de dij.

Hiel spronggewricht:
De voorwaartse hoeking van de hiel is 140º

Hak: De afstand vanaf de grond tot het punt van de hiel is lichtelijk meer dan 1/3 van de schofthoogte. Zijn lengte correspondeert met de hoogte van de hiel. Het is perfect rechtopstaand.


Achtervoet:

Net zo rond als de voorvoet, met dezelfde karakteristieke kenmerken.

Gangwerk: Gelijkmatig de grond afschuimend, vrij, met korte en erg snelle stapjes in draf.
Huid: De huid zit om alle lichaamsdelen strak, gepigmenteerd met donkere vlekjes en vlekjes van een rode wijnkleur, speciaal op de rug. De omranding van de oogleden, derde ooglid en lippen zijn zwart.

VACHT

Haar: Dicht, glimmend, glanzend zwaar vallend van zijdeachtige samenstelling. Erg lang over het gehele lichaam en over de gehele lengte zonder sporen van golven of krullen. Op de romp zou het langer moeten zijn dan op de schoft en moet het recht naar beneden vallen tot op de grond, als een cape die strak om de romp zit. Zonder openingen in de vorm van bosjes, vlokken en pluis.

Bosjes, vlokken en pluis zijn acceptabel aan de voorkant, van de elleboog tot de voet en aan de achterhand van de knie tot de voet. Er is geen ondervacht. Op het hoofd is het haar erg lang, net zo als op de voorsnuit, ook aan het voorgezicht waar het zich vermengd met de baard, zo ook op de schedel, waar het zich vermengd met de beharing die de oren bedekken. Het haar van de staart valt naar één kant van het lichaam, zodat het op de flank en op de dij z'n lengte bereikt tot aan de hak.